Home > Achtergrond > Column: Saudade op het busstation
AchtergrondPortugal

Column: Saudade op het busstation

door René Zwaap

Lissabon — Luis Ramos Nogueira ziet het niet meer zitten. De 38-jarige timmerman uit Angola heeft zijn spullen gepakt, precies twee koffers vol, en staat in Lissabon op de bus naar Faro te wachten, vanwaar hij met een goedkope toeristencharter naar Ierland zal vertrekken, op zoek naar een nieuw leven. «Er valt hier voor ons in de bouw niets meer te verdienen», zegt hij. «De Oekraïners nemen alles over. Begrijp me goed, ik heb niets tegen die mensen, ze werken goed, het zijn goede vaklui, maar het geld dat ze vragen is belachelijk weinig. Ze verpesten de markt. Het probleem is: die jongens zijn vaak ingenieurs of dokters, ze weten alles en lossen elk probleem in een mum van tijd op. Ik heb niet eens de lagere school afgemaakt, meneer. Ik ben goed in wat ik doe, maar ik kan niet alles. Tegenwoordig wil de baas dat je alles kunt. Ik heb hier altijd een goed leven gehad, maar de laatste tijd ben ik fodido. Geen geld om naar mijn familie te sturen, geen geld om mijn familie naar hier te halen, niets. Ik heb mijn kinderen al vier jaar niet gezien.»
De omstanders knikken instemmend. Een groepje arbeiders uit Braga, eveneens onderweg naar het vliegveld van Faro om te gaan werken in Duitsland, biedt sigaretten aan en glaasjes huisgestookte bagaço, een scherp, uit druivenpitten gestookt vuurwater, dat eigenlijk illegaal is maar door iedereen gedronken wordt om warm te blijven. «De Oekraïense jongens drinken dit spul als water», zegt een van hen. «Ze drinken het totdat ze erbij neervallen. Maar de volgende dag staan ze evengoed weer in de steigers. Je kan veel over ze zeggen, maar ze hebben tomatos (ballen). Wij Portugezen houden niet zo van werken. Ik vraag me wel eens af wat er van ons terecht moet komen.»
Er waait een gure wind door de Rodoviária de Lisboa, waar de bus nog altijd niet gekomen is. Luis Ramos Nogueira begint te zingen. Een bekend en treurig lied:

Saudade é aromar o quarto
da sua filha
que morreu

(Saudade is de kamer opruimen
van je dochter
die gestorven is)

De arbeiders uit Braga, kleine gedrongen mannen met petten, kijken naar de grote zwarte man op, sommigen met tranen in hun ogen. «Ik ben vroeger vaak in Angola geweest», vertelt de oudste onder hen, dromerig voor zich uit starend. «Ook in Guinee-Bissau trouwens. Het was tijdens de oorlog. Ik was scherpschutter bij de commando’s. Ik heb veel mensen gedood. Maar je kon niet anders. Het was moorden of vermoord worden.» Iedereen zwijgt bedrukt.
Luis Ramos Nogueira, gestopt met zingen, knikt en slaat nog een glaasje bagaço naar binnen. Het is half zeven in de nog altijd gure ochtend van Lissabon en de omroepster van de Rodoviária meldt dat de bus naar Faro een vertraging heeft, maar dat wisten we al een uur. Een tandeloze zwerfster met een nare gekkenlach komt naderbij en bedelt om geld. De arbeiders uit Braga keren haar vereend de rug toe. Luis Ramos Nogueira pakt een paar muntjes uit zijn broekzak en overhandigt ze. «Kijk uit», zegt een van de arbeiders uit Braga. «Als je te veel geeft, wil ze meteen met je trouwen.» De zwerfster roept enkele onaangenaamheden over de moeders van de mannen, die elkaar lachend als schooljongens op de schouder slaan. Luid foeterend trekt de vrouw verder, met in beide handen een grote plastic zak vol onbestemd materiaal.
Het is zeven uur in de ochtend en de bus naar Faro is eindelijk gearriveerd. De chauffeur heeft kennelijk een ochtendhumeur en weigert te bevestigen dat dit de bus naar Faro is. «Jullie kunnen toch lezen!» roept hij met een al rood aan gelopen hoofd. Ook hij krijgt enkele verwensingen aan het adres van zijn moeder naar het hoofd geslingerd. Luis Ramos Nogueira neemt plaats in de bus en slaat zijn jas over zijn hoofd om te slapen. De rest van de reis zal hij niet meer spreken.